
Diesel-elektrische locomotieven
Diesel-elektrische locomotieven
Reeds in de jaren '20 van de vorige eeuw kwamen de eerste railvoertuigen, voorzien van een verbrandingsmotor op de baan. Aan locomotieven waren dat kleine rangeerlocs, locomotoren genaamd, die waren voorzien van een benzinemotor. Hoewel het concept goed voldeed waren deze machientjes erg zwak en ontstond de behoefte aan een sterker type. Dit werd de serie NS 200/300, die bekend werd onder de bijnaam Sik. Deze locomotoren hadden al een dieselmotor en kwamen vanaf 1934 in dienst. De bediening kon geschieden vanuit de cabine, maar, en dat was vooral handig op emplacementen, ook vanaf de treeplank. Voor de bediening was een uitgebreide machinistenopleiding niet nodig, wat bij locomotieven wel het geval was. Het uiterlijk van de serie NS 200/300 verried nog sterk dat de stoomtractie nog bijna het monopolie had op de Nederlandse spoorstaven. De Sik bleek een enorm succes te zijn. Toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak waren er 121 stuks afgeleverd. Ter vervanging van de kleinere benzinelocomotoren en verloren gegane exemplaren door oorlogshandelingen en roof werden er tussen 1949 en 1951 nog 48 exemplaren bijgebouwd. Veel van deze locomotoren zouden een leeftijd van meer dan 60 jaar bereiken. Het is dan ook niet verwonderlijk dat dit type ook in Bilthaven is vertegenwoordigd. Dat kan zijn als rangeerhulp in het havengebied of als opzending in een goederentrein. Aangezien de Sik niet beschikt over een doorgaande treinleiding, bevindt hij zich in dergelijke gevallen achteraan een trein.
Grotere diesel-elektrische locomotieven kwamen bij NS pas na WO II. Bekend is onder meer de serie NS 500/600, waarvan de eerste tien van het Engelse War Department afkomstig waren. Ook dit waren weer machines die hoofdzakelijk gebruikt werden voor rangeerwerk. In Bilthaven bevinden zich twee exemplaren. De series NS 700 (een variant van de uit Engeland afkomstige serie 500/600, voorzien van Nederlandse motoren en uitsluitend gebruikt in het Rotterdamse havengebied), de serie 161-165 (ook afkomstig van het War Department en gebruikt voor de tramlijnen in het Noorden van Nederland) en de serie 451-460 (een tramlocomotief) vallen buiten het bereik van Bilthaven en zijn er dan ook niet te vinden.
Diesel-elektrische locs voor de treindienst kwamen voor het eerst voor in de vorm van twintig van het Amerikaanse leger overgenomen Bo-Bo-locs. Een hiervan werd gebruikt voor onderdelen en de overige kwamen in dienst als NS 601-619. Slechts enkele hiervan hebben serieus kilometers gemaakt op het Nederlandse spoorwegnet. In 1953 kregen 18 exemplaren nieuwe Nederlandse motoren en werden als NS-serie 2000 weer in dienst gesteld. Vooral voor olietreinen konden ze zich verdienstelijk maken, maar verder was het het wat kleinere werk. Het vermogen van deze locomotieven was aan de lage kant en toen er van de grotere nieuw te bouwen series voldoende exemplaren aanwezig waren, konden ze worden gemist. In de jaren 1958-1960 verdween de serie naar de sloper. In Bilthaven doet de 2006 bescheiden dienst.
De eerste in Nederland ontworpen DE-loc voor treindienst was de serie NS 2600. Het betrof een A1A-A1A zesassige locomotief die aanvankelijk als serie 800 in dienst zou komen en voornamelijk bestemd was voor reizigerstreinen. Reeds tijdens de ontwikkeling en bouw werd duidelijk dat de machines niet geheel aan de wensen van NS zouden gaan voldoen, terwijl de voortschrijdende elektrificatie de noodzaak van het type ook negatief beïnvloedde. Om kort te gaan: NS wilde er het liefst vanaf. Aangezien de bouw al begonnen was, was dit een gepasseerd station. Wel kon de bouw worden beperkt tot zes exemplaren die in 1953 en 1954 als NS 2601-2606 in dienst kwamen. Ze bleken zeer storingsgevoelig te zijn en reeds in 1958 was het afgelopen met de serie. In Bilthaven is (nog) geen 2600 aanwezig.
Hoge ogen gooide de diesel-elektrische tractie in de wens de stoomtractie in de goederendienst te verdrijven. Tussen 1954 en 1956 kwamen van Alsthom 129 Bo-Bo-locs van de serie NS 2400 in dienst, in 1957 nog gevolgd door een exemplaar met verhoogde cabine; de 2530. De eerste locs van de serie 2400 verschenen in een fraaie blauwe kleur, maar het grootste deel van de serie kwam in de inmiddels voor goederenmaterieel ingevoerde roodbruine kleur in dienst. De 2530 was aanvankelijk gestoken in een lila-kleur, wat hem de bijnaam Bisschop opleverde. In 1963 werd ook deze loc roodbruin. De serie 2400 was van een type dat Alsthom als standaard kon leveren en was geen NS-ontwerp. Uitgangspunt voor de NS was hierbij de mogelijkheid van snelle levering. Ongeveer tegelijkertijd werd er aan de HBL in Noordoost Frankrijk een serie geleverd die vrijwel identiek was aan de NS-serie 2400. Deze HBL BB01-BB16 werden daar ingezet voor het toen nog zeer omvangrijke kolentransport in dat gebied. In de jaren '90 eindigden daar ook diverse NS 2400'en, die na hun buitendienststelling bij de NS aan Frankrijk waren verkocht voor de aanleg van TGV-lijnen. De 2400'en konden multiple geschakeld met elkaar rijden, waardoor zij geschikt waren om met twee, drie of vier locs zware treinen te kunnen trekken. In Bilthaven is een serie van drie locomotieven voor een kolentrein te zien. Bij de NS kwam dit niet zo vaak voor, omdat daar na de afschaffing van de stoomtractie in de regel 2200'en werden ingezet, maar vanuit depot Eindhoven is een kolentrein met 2400'en zeker iets dat tot de mogelijkheden heeft behoord. Daarnaast heeft de aparte 2530 (in het roodbruin) hier zijn plaats.
Vanaf 1955 verscheen weer een nieuw type DE-loc in Nederland. Het gaat om 150 Bo-Bo-locs 2201-2350, die deels in Nederland (2201-2300) en deels in Frankrijk (2301-2350) werden gebouwd. Net als de serie 2400 kon ook de serie 2200 in multiple-schakeling rijden, waarbij ze met twee, drie of vier locs voor een zware trein konden staan. Met hun maximum snelheid van 100 km/uur waren ze ook geschikt voor de (beperkte) reizigersdienst. Vanaf de jaren '60 konden drie of vier locs onder meer gezien worden voor de zware ertstreinen naar Duitsland. Dit beeld is ook in Bilthaven te zien. Daarnaast is een exemplaar te vinden voor een militairentrein.
Aan het einde van de jaren '50 leek de behoefte te ontstaan aan een Europese diesel-elektrische locomotief voor goederentreinen. Een Nederlands-Franse combinatie (MTDE), waarin onder meer Werkspoor een aandeel had ontwierp een prototype, dat in 1962 op de baan verscheen. De loc kwam in Nederland in dienst onder het nummer 2801 en was gestoken in een opvallende lichtblauwe kleur. Het was op dat moment de sterkste DE-loc die Nederland ooit had gekend. Met een maximum snelheid van 105 km/uur ook sneller dan de gangbare DE-locs. De 2801 kon in voorspan rijden met een 2200, waardoor zware treinen konden worden vervoerd. Helaas bleek de loc zeer storingsgevoelig te zijn. De bijnaam Nautilus kreeg de loc waarschijnlijk door het hoge verbruik van koelwater. Een andere bijnaam werd Kreupele Marie, die aangaf dat de loc vaker in de werkplaats stond dan dat hij dienst deed. Een Europees avontuur zat er al helemaal niet in. Het bleek dat er in Frankrijk geen behoefte bestond aan een dergelijke locomotief aangezien de SNCF al in ruime mate voorzien was van locomotieven van gelijke omvang en vermogen. De loc was voorbereid op de invoering van automatische koppelingen die ter vervanging van de bestaande schroefkoppelingen zouden worden ingevoerd. Zover kwam het echter nooit. Bij de NS werd de 2801 begin 1968 buiten dienst gesteld. Na nog enige tijd in Tilburg te hebben gestaan werd de loc verkocht aan het havenbedrijf Dordrecht, om energie te leveren aan havenkranen. Ook dit werd geen succes. Met de sloop van het onderstel in 1983 was Kreupele Marie voorgoed verleden tijd. Ook te Bilthaven is de Nautilus te zien en wel in de afleveringstoestand zoals hij in juli 1962 op de baan verscheen. De verwachting is dat de loc het hier beter doet dan in het grootbedrijf.
Na de 2801 kreeg NS nog de beschikking over vijf van de Staatsmijnen overgenomen locomotieven. Deze serie 2900 werd echter al in 1975 aan Spanje verkocht en valt evenals de latere serie 6400 buiten het toneel van Bilthaven.

Foto-onderschrift
Loc 2006 in de haven van Bilthaven. De van het Amerikaanse leger overgenomen locomotief kreeg in 1953 nieuwe motoren. Veel vermogen had de loc nog niet en toen de series 2200/2300 en 2400/2500 alle afgeleverd waren kon de serie 2000 worden afgevoerd. De laatste verdween in 1960, maar voor de 2006 had het laatste uur al in 1958 geslagen. De werkzaamheden te Bilthaven zijn derhalve mogelijk wel de laatste die de loc mocht uitvoeren. Op de voorgrond de boeg van het binnenvaartschip Quo Vadis, dat een lading kolen in de haven heeft aangebracht. Links een weeghuisje.

Foto-onderschrift
De locomotieven BB01-BB16 van de HBL, die dienst deden in de mijnstreek in Noordoost Frankrijk, zijn uiterlijk identiek aan de NS-serie 2400 en gedeeltelijk ook gelijktijdig gebouwd. Door het vale uiterlijk doen deze locomotieven erg denken aan 2400'en in de oorspronkelijke blauwe kleur, die ook erg besmettelijk was. Loc HBL BB04 te Creutzwald, juli 1999.

Foto-onderschrift
Locomotieven BB07 en BB06 van de HBL met een trein voor het vervoer van afgegraven materiaal van slakkenbergen, waarmee de gangen van zojuist gesloten mijnen in noordoost Frankrijk worden gevuld. Wanneer de locs van dit type van de HBL in voorspan reden, werden ze met de korte huiven naar elkaar toe gekoppeld. Dit had te maken met de plaats van de accu's. Het motorvermogen van deze locs was afgesteld op 600 pk; de maximum toegestane snelheid bedroeg 50 km/uur. Bij de 2400'en van de NS was dit respectievelijk 850 pk en 80 km/uur. Freyming-Merlebach 10-07-1999.

Foto-onderschrift
NS 2400'en in voorspan. Op de lijn van de VSM bij Apeldoorn reed op 7 mei 2016 deze fototrein. De inmiddels weer blauwe 2412 met de roodbruine 2459 en 2530 trekken een drietal Blokkendoosrijtuigen. De 2412 is een van de locomotieven die in Frankrijk heeft gediend voor de aanleg van TGV-lijnen. Na deze periode, waar de machine onder het nummer SNCF 662412 heeft gereden, is hij naar Nederland teruggehaald en zoveel mogelijk in afleveringstoestand teruggebracht. Helemaal juist is het plaatje niet, want een blauwe 2400 en roodbruine 2530 hebben nooit tegelijkertijd bij NS dienstgedaan. De laatste blauwe 2400 is in 1956 roodbruin geworden; de oorspronkelijk lilakleurige 2530 werd in 1963 roodbruin. Te Bilthaven zijn 2400'en in deze kleurstellingen echter ook te vinden.

Foto-onderschrift
Drie 2400'en voor een zware kolentrein te Bilthaven. In Limburg waren het vooral de 2200'en die in de jaren '50 in dit werk de stoomlocomotieven vervingen. Aangezien Eindhoven een van de eerste standplaatsen is geweest van de serie 2400, zullen er vanuit deze plaats ongetwijfeld kolentreinen hebben gereden met een voorspan van locomotieven van dit type. Uiteraard zal dat dan ook een voorspan geweest zijn van locomotieven in de twee kleurvarianten die in die tijd voorkwamen, zoals voor deze kolentrein te Bilthaven.

Foto-onderschrift
Loc 2530 in de oorspronkelijke uitvoering. Sinds enkele jaren is de 2530 van de VSM weer in de oorspronkelijke lila-kleurstelling teruggebracht. Hier is de loc samen met de roodbruine 2459 en een Mitropa-rijtuig onderweg van Beekbergen naar de SSN te Rotterdam om een daar eerder gestrand Blokkendoosrijtuig (warmloper) op te halen. Driebergen-Zeist 30-12-2023.

Foto-onderschrift
De locomotieven 2530 (in oorspronkelijke kleurstelling) en 2459 van de VSM rijden vanaf Hilversum station Baarn binnen op Spoor 1. Het betreft hier de Oosterspoor Express, een speciale trein die reed ter gelegenheid van 150 jaar Oosterspoorweg, 150 jaar station Baarn en 600 jaar Hilversum. De trein bestaat behalve uit de reeds genoemde locs uit zes Blokkendozen, Stalen D 7614 en loc DB 23.076, alle van de VSM. We schrijven 08-06-2024.

Foto Bhn 19
Foto-onderschrift
De locomotieven serie 2200 waren vaak voor buurtgoederentreinen te zien, hoewel dat in meer gevallen 2400'en waren. De VSM heeft nog enkele 2200'en in hun bestand. De 2233 en 2299 zijn daarbij in de roodbruine uitmonstering teruggebracht. De aanwezigheid van de geluiddemper plaatst de locomotieven in de jaren '60. Loc 2233 met een buurtgoederentrein naar Eerbeek, Loenen 04-09-2022. In Bilthaven is dit type loc ook in deze uitmonstering aan te treffen.


Foto-onderschrift
Vanaf de jaren '60 werden de 2200'en vaak ingezet als voorspan van drie, al spoedig gevolgd door vier, voor de ertstreinen tussen Duitsland en de Hoogovens te IJmuiden. In de regel werden aan kop van deze treinen locomotieven van de deelserie 2201-2225 geplaatst aangezien deze over ATB en, belangrijk voor het treinverkeer in Duitsland, een derde frontsein beschikten. In Duitsland was de A-frontseincode verplicht, terwijl toen in Nederland in veel gevallen werd volstaan met een dubbel glaasje voor een sluitsein, waardoor de L-frontseincode ontstond. In verband met het uitzicht werd bij voorkeur met de cabine aan de voorzijde gereden. Een dergelijke ertstrein dendert door de omgeving van Bilthaven, bestaande uit vier 2200'en en 31 ertswagens. De aanwezigheid van een treinstel Plan U in de haven duidt waarschijnlijk op een dieselrondrit voor de NVBS.

Foto-onderschrift
Station Bilthaven speelt regelmatig een rol in de aan- en afvoer van militairen die van en naar de omliggende kazernes en legerplaatsen reizen. Uiteraard wordt hiervoor niet het meest comfortabele materieel ingezet en moeten de militairen het doen met tot getrokken rijtuigen omgebouwde blokkendozen, voorzien van houten banken. Als trekkracht fungeert een 2200, maar dat kon in tijdperk III ook nog wel eens een stoomloc zijn. Op de achtergrond rechts een hokje dat fungeert als onderkomen van een wachtcommandant, die erop moet toezien dat de militairen gebruik maken van de voor hen bestemde treinen en niet gaan reizen met reguliere treinen. Mocht een militair dat toch doen en betrept worden, dan had hij heel wat uit te leggen….


Foto-onderschrift
Loc NS 2801 op een van de eerste proefrittenmet een waarachtig niet al te zware goederentrein. Op het moment dat de loc in dienst kwam was het de sterkste DE-loc van de NS en verving op bepaalde diensten twee 2200´en. Helaas stond de loc door storing geplaagd meer in de werkplaats dan dat hij in dienst was. Hierdoor kwam de buitendienststelling van de Nautilus of Kreupele Marie reeds in het begin van 1968. In het havenbedrijf van Dordrecht vond de loc uiteindelijk het einde.